Inleiding
In 1935 maakte Paul Stassen met twee kameraden zijn eerste kampeertocht. Zij sloegen hun tentje op aan een strandje langs de Schelde t.h.v. het moerasbos in het huidige natuurreservaat Blokkersdijk op de Antwerpse Linkeroever.
Uitgaande van dit feit dook Paul Stassen zijn herinneringen en de bibliotheek in. Resultaat is een boeiend werk over de prehistorie van Blokkersdijk. In het najaar hopen we voldoende tijd te vinden om dit werk integraal en met illustraties uit te brengen.
De Blokkersdijk: Sprokkels uit het verleden van een stille wachter, het relaas van zijn verdwijning en de teloorgang van de polder op Linkeroever
1935. De eerste kampertocht als 14-jarige met twee kameraden, wat ouder dan ik. We kwamen terecht op het terrein tussen de twee dijken. De originele grotendeels afgekalfde Scheldedijk en de parallel lopende Blokkersdijk.
Hier was het terrein het smalst, ca 30 m. Twee mini-strandjes onderbraken er de brede rietkraag langs de Scheldeboord. Bij hoog water kon men er zwemmen.
Bij laag water kwam er een brede slijkstrook vrij die de toegang tot het water afsloot. Meer dan ene halve eeuw later zijn deze plaatsen nog herkenbaar.
Bij het ochtendkrieken werd het tentje omver getrokken. Voor ons stond een polderdemon: bars, geweer aan de schouder, een wolf aan de lijn. Toen de man zag dat we riet hadden gesneden om op te slapen, had hij een woede-uitbarsting.
Onder bedreiging werden we verjaagd: en het is godverdomme verboden terrein en alsuk golle hier nog zing zoelder van weten ...
Niettegenstaande deze tegenvaller, was ik een tijdje nadien terug. Ditmaal als gids voor ons gezin. Gedurende vele jaren bleef deze regio mij boeien en was ik getuige van de evoluties die zich hier voltrokken. De interesse voor het verleden nam ondertussen toe.
"De Blokkersdijk" is een bundeling van persoonlijke herinneringen en literatuurgegevens. Een bijdrage, beperkt en wellicht niet altijd correct, tot de kennis van deze inmiddels verdwenen "slaperdijk".
Het is tevens een gelegenheid om waardering uit te drukken voor het werk van mensen die zich belangeloos inzetten voor het beheer en de bescherming (verdediging) van fauna en flora van het Blokkersdijknatuurreservaat.
Als voor volgende generaties op deze planeet nog natuur overblijft, zal het te danken zijn aan organisaties die zich inzetten voor het behoud ervan. Eens zullen zij terzake mede het beleid bepalen. "Of het waer is, zal den tijd leeren" (Abraham Verhoeven)
Aanleg van De Blokkersdijk: datering
De Blokkersdijk vormde de scheiding tussen de Borgerweert- (achterliggend gebied van het Vlaams Hoofd) en de Melselepolder (Kallo) en lag dus haaks op de Schelde, ongeveer 1 km noordelijk van de Sint-Annaplage.
Een kleiner gedeelte liep ongeveer 750 m parallel met de Schelde en de dijk van de eerste lijn. Mogelijke fungeerde dit gedeelte in het verleden als dijk van de eerste lijn.
Het kwam in het verleden meer voor dat "uiterwaard"-terrein op het water werd veroverd. Rechttrekking van de Scheldeloop verhoogde de getijsnelheid en het elimineren van potentieel natuurlijk overstromingsgebied deed het risico voor rampvloed toenemen.
Ook de verdieping van de Schelde speelt hierbij een rol.
In de 16de eeuw had de vloed ruimschoots anderhalf uur meer nodig dan nu om Antwerpen te bereiken. Niettegenstaande dijkwerken verdronken in de polders jaarlijks honderden schapen.
In Antwerpen moesten de kerken van Sint-Michiel van de Dominicanen (de huidige Sint-Pauluskerk) en van O.L.Vrouw met dammen beschermd worden.
De Borgerweertpolder (begin de jaren '50): zicht met de rug naar Zwijndrecht richting Antwerpse kathedraal. Op deze plaats bevindt zich momenteel de tramhalte Linkeroever t.h.v. de afrit Linkeroever en de GvA.
Wanneer de Blokkersdijk werd aangelegd is vermoedelijk niet meer met zekerheid te achterhalen. In "De Scheldepolders van de Linkeroever" vermeldt Rijkhard Van Gerven: "Het begon met de aanleg van dammen. Maar wanneer men op de linker Scheldeoever met indijken is begonnen, kan slechts bij benadering gezegd worden."
Volgens prof. Verhulst komt het woord polder in het westelijk poldergebied voor in de 12de eeuw.
Omstreeks 1170 werd het Zwin ingedijkt en de IJzermonding in het laatste kwart van de 12de eeuw. Maar de oostelijke gebieden, die achterstand hadden inzake bewoning begonnen ook later met indijkingen.
Volgens Floris Prims was er op de rechteroever reeds sprake van polders in de 11de eeuw en Borgerweert werd waarschijnlijk reeds ingedijkt in de 12de eeuw, net zoals de Steenborgerweert op de rechteroever.
Havermans zegt dat Borgerweert vermeld wordt in 1146. Volgens Schramme bestonden de polders, liggende onder Kieldrecht, Verrebroek, Doel en Kallo, reeds voor de overstroming van 1175. Saeftinge was reeds ingedijkt voor 1260 door de abdij ter Doest.
Op 5/12/1242 trad Salomon, clericus, namens zijn moeder, broeders en zusters, op in een geschil met de Witheren van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen, over goederen gelegen in Calulo polre en op 29/4/1249 bevestigde paus Innocentius IV dezelfde abdij in het bezit van al haar goederen en renten waaronder landen en bezittingen die zij had in de 'villa Calulo'.
Meerdere teksten doen ons aannemen dat op de linkeroever, buiten Borgerweert, ook reeds polders waren ingedijkt, waarschijnlijk in de 12de eeuw en zeker in de 13de eeuw.
Toponiemen
Niet enkel gearchiveerde documenten maar ook toponiemen zijn bronnen van informatie over het verleden. Deze laatsten zijn dikwijls de enige beschikbare aanwijzing over de bodemgesteldheid, ligging of gebruik van een bepaalde locatie.
Terloops kan hier vermeld worden dat vele documenten gedurende de tachtigjarige Oorlog verloren gingen.
-
Waard: weerd, weert, werd: staat voor aangeslibde vruchtbare kleigrond (eerd, ert, hert) dat ingedijkt ligt, van "waren" in de betekenis van "beschermen"; niet noodzakelijk grasland; germ. waroth, warith (eiland), ook kunstmatige hoogte: vb. Cawingherweert en Borgerweert.
-
Dam: waterkering, verhoogde weeg: Blokkersdijk, Blockaertsdijk, Blokdijk, tussen Melselepolder en Borgerweert
-
Blok: door een gracht of heining afgesloten akker Blokdijk, Blokkersdijk
-
Aert: ert, eert (land): Blockaertsdijk
-
Lo: zandige hoogte: Kallo, Lillo
-
Broek: broka = moeras, meers, weiland. Melselebroek, in het octrooi van 1414 een gedeelte van het te bedijken gebied. Na indijking bleven de polders nog lange tijd als broeken aangeduid: Beverenbroek, Verrebroek (= het broek aan de Verre, waterloop)
-
Meer: (moer, moeras, meersch = vochtige weide aan de waterkant, waarvan het gras gemaaid wordt) Calameren, polderwijk (ook voorkomend in Beverenpolder)
-
Ader: (=waterloop): Melkader in Kallo
-
Schoor: (schaar, scheer, schor, scheur = reeds bewassen aangeslibde grond)
-
Gat: (= geul geslagen door een inbraak) : Kerkegat, waterloop die de westgrens van Melselebroek was (octrooi van 1414)
Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Toponiemen kwamen blijkbaar in de polder veelvuldig voor. Hun verklaring en herkomst blijft in vele gevallen voor interpretatie vatbaar.
Pijp Toebak
Pijp Toebak is de benaming van de plaats waar de Blokkersdijk (BD) in de richting van Zwijndrecht afboog. Indertijd was hier een geul, ongeveer 30 à 40 m lang en aan de basis 5 m breed.
Aan de zuidkant was de aanpalende Scheldedijk over meer dan 100 m verdwenen maar beveiligd door de achterliggende parallel lopende Blokkersdijk die in goede staat verkeerde.
De geul verdween bij de herstellingswerken uitgevoerd na de overstromingen van 1953. Nu is er een kleine plas. Natuurpunt Waasland heeft deze plas de toepasselijke naam "Moerasbos" gegeven.
Volgens de kaart van Kummer "Polders van 1715" (blz. 9) was hier een riviertje. Een kaart uit de tijd van Napoleon Bonaparte (begin 19de eeuw) duidt met een stippellijntje de geul aan (blz. 11).
De benaming Pijp Toebak komt reeds voor op de landkaarten van voor deze periode.
Op een prent van 1585 ("De val van Antwerpen", J. Van Roey, ere-stadsarchivaris, blz. 73) worden de dijken aangegeven die tijdens de belegering van Antwerpen door de Spanjaarden onder Farnese, om tactische redenen door beide partijen werden doorgestoken (blz. 10).
Pijp Toebak was een strategische plaats. Men had hier uitzicht over de ondergelopen Borgerweert- en Melselepolder respectievelijk tot Antwerpen en Kallo. Een ideale plaats om vijandelijke acties te observeren.
Volgens de prent stond er een blokhuis onder Spaanse vlag en werden vijandelijke schepen in de Borgerweertpolder onder vuur genomen. Deze kwamen langs een gat in de Scheldedijk te Burcht tot aan de door de Spanjaarden bezette Blokkersdijk.
Enkele maanden hiervoor, in 1584, kwamen langs deze ongebruikelijke waterweg, nog vrachtschepen van Farnese die materialen aanvoerden voor de constructie van zijn schipbrug over de Schelde.
Nadat de Antwerpenaren de doorvaart te Burcht door de bouw van een fort afsloten, vond Farnese een andere aanvoerweg langs de Parmavaart.
Op de kaart (1585) is de schipbrug reeds voltooid. De brugeinden waren beveiligd door versterkingen. Op de Linkeroever was dit Fort Sint-Marie en op de Rechteroever Fort Sint-Philips.
Antwerpen was nu volledig van zijn bevoorrading afgesneden. Tot dan toe gebeurde dit door de opstandelingen met schepen vanuit Vlissingen en Bergen op Zoom.
Zowel op de linker- als op de rechteroever van de Schelde stonden grote gedeelten van de polder onder water. Aan de Pijp Toebak waren er twee grote bressen in de Scheldedijk en één in de BD. In Antwerpen stegen de voedselprijzen.
Pogingen om de schipbrug te vernietigen, mislukten. Op 17 augustus 1585 gaven de Antwerpenaren zich gewonnen aan de Spanjaarden. Maar daarmede kwam er nog geen einde aan de miserie in de polder.
Pas tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) kon men beginnen met het dichten van de bressen om de polder terug voor landbouw geschikt te maken.
Het Blokhuis van Pijp Toebak, ver van alle bewoning gelegen, deed nu dienst als onderkomen voor dijkdichters. De aanleg van een dijk was meer dan aarde ophogen en was aan regels gebonden.
Het was bijvoorbeeld niet toegelaten om willekeurig ergens waar het goed uitkwam, de benodigde aarde uit te graven. Bij voorkeur gebeurde dit in uiterwaard gebied.
De aanleg van een dijk was werk van specialisten en men kan aannemen dat bij Pijp Toebak niet alle arbeiders in Kallo of Zwijndrecht woonden.
Dat hield in dat de meesten verplicht waren ter plaatse te overnachten en zeker omdat in die tijd de dagtaak laat werd beëindigd. Er werden dan ook tijdens de dag langere rustpauzes genomen.
Na afloop van de oorlog, dat was pas in 1648, deed het voormalige Blokhuis bij slecht weer dienst als schuilplaats voor landarbeiders en als bergplaats voor hun alaam.
Inmiddels was het houten bouwsel door ouderdom en gebrekkig onderhoud verkommerd en verdween tenslotte. De volkse naam "Pijp Toebak" die het als plaatsnaam ondertussen had gekregen, bleef behouden en kwam terecht op prenten en landkaarten.
Op de Napoleonkaart wordt Pijp Toebak vermeld met de afkorting "Be" of "Bque" (is onduidelijk). Deze afkorting staat ook bij de aanduiding "Moulin À Papier" van 1700 op de plaats van het huidige Sint-Annastrand.
Deze afkorting staat waarschijnlijk voor "baraque" en ondersteunt hiermede de hypothese betreffende de herkomst van het toponiem "Pijp Toebak".
Voorgaande is dus een op logica gesteunde verklaring voor de herkomst van het toponiem zonder historische waarde want niet gesteund op archiefstukken.
De Parmavaart
Op de kaart "Verdronken Landen bij het beleg van Antwerpen 1584-1585. Forten en Schansen" getekend door P. J. Vandervee naar een kaart van Borja uit 1724 (KBB XIIIb spec. Antwerpen III 2995) zijn de verdronken landen en de Parmavaart duidelijk te onderscheiden.
Het overstroomde gebied links van de Schelde: in het zuiden strekt het zich uit tot aan de thans nog hoger gelegen zandgronden. In het westen zijn droog gebleven de hogere gronden van Verrebroek en de strook tussen Kieldrecht-Hulsterlo en Clinge-Kapellebrug.
Kallo ligt in de eilandjes verbrokkeld. Doelpolder was gespaard gebleven wegens de zware dijk die in 1567 was aangelegd. Het schor van Ketenisse was niet overstroomd.
Ten noorden van Antwerpen strekte de overstroming zich uit tot tegen de hogere zandgronden van Berendrecht, Stabroek en Hoevenen; waren boven water gebleven: de opduikingen van Wilmarsdonk en Oorderen en de Kauwensteinse dijk. Lillo en Oordam waren verdronken.
Ten westen van de Schelde waren overstroomd: de Brugse polder, de Westpolder, de Leyspolder, de Noordpolder, de Moeren, Sint-Anthonispolder, de oude Kieldrechtpolder, de Hazendorppolder, de Sint-Annapolder, de Sint-Niklaaspolder, het schor van Verrebroek en Vrasene, de nederingen en leegten van Sint-Gillis-Waas en Meerdonk, Beverenhoek, Melsenbroek en Borgerweert.
De dijken rond deze polders waren op vele plaatsen doorgebroken, ze zouden tenslotte verdwijnen behalve de Blokkersdijk en de Melseledijk.
De drooglegging begon met de Borgerweert 1587, de Melselepolder in 1597, een deel van Sint-Anna en Ketenisse 1614, daarna van het westen uit: Rodemoer en Sint-Gillisbroek 1615, Clingepolder en Turfbanken en Hoge Verrebroekpolder in 1616, Beverenpolder in 1619, Vrasenepolder in 1622, Kallopolder in 1651, Konings Kieldrechtpolder in 1653, Grote en Kleine Kieldrechtpolder in 1657, Arenbergpolder in 1658, Nieuw Arenbergpolder in 1783, Nieuwe Kieldrechtpolder in 1784, Saeftinghepolder in 1805, Prosperpolder en Louisa-polder in 1807, Koningin Emmapolder in 1897, Hertogin Hedwigepolder in 1907.
Het overige van de verdronken landen ligt nog als schor of in de wateren van de Honte of Westerschelde.
De brug tussen de schansen Sint-Marie en Sint-Philips en de bijhorende beschermingswerken werden gebouwd met schepen en materialen die uit Gent werden aangevoerd en o.a. met hout gekapt in de bossen rond Voorhoutehof.
Schepen komend van Gent varen tot voorbij Burcht, komen langs een bres in de overstroomde Borgerweert, varen er door bij hoge tij, steken de Blokkersdijk door nabij de schans Sint-Franciscus en varen door een stuk van de Melselebroek en dan door een bres in de dijk nabij de schans Sint-Sebastiaan terug in de Schelde en zo tot bij de brug in aanbouw.
Nadat de Antwerpenaars deze doorvaart hebben belemmerd door het bouwen bij de bres te Burcht van de schans Taligny, bedenkt Farnese het plan van een vaart.
Vanuit Gent moeten zijn schepen de rivier de Moere volgen, dan de vertakking naar Stekene en de zogenaamde Gentse vaart tot aan het gehucht Trompe, thans fort Sint-Jan ten noorden van Voorhoutehof.
Dan wordt de vaart oostwaarts gegraven, eerst in een moerassige grond (dit stuk bestaat nog) en dan geleid door het overstroomde gebieden ten noorden van Sint-Gillis en vervolgens door het schor van Verrebroek en Vrasene en door Beverenbroek tot Kallo en de Schelde.
Tot bescherming van de monding werd de schans De Perel gebouwd. De Parmavaart (de naam van Farnese's soldaten) werd gegraven tijdens de wintermaanden 1584-1585.
Op de kaart van Vandervee staan op rechteroever van de Schelde 23 schansen en op de linkeroever 17 schansen vermeld.
De Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648)
Filips II regeerde vanuit Madrid over de zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden, respectievelijk over Vlaanderen en de Verenigde Gewesten, via een landvoogd in Brussel zetelend.
Hij was koning van Spanje, heer der Nederlanden, hertog van Bourgondië, enzovoort. Het was de Spaanse familietak die ontstond toen zijn vader Keizer Karel de macht overdroeg. Naast de Spaanse familietak was er ook een Oostenrijkse.
Filips beheerste het politieke toneel van Europa en vormde een voortdurende bedreiging voor Frankrijk en Engeland. Als fanatiek katholiek zag hij het als zijn taak alle ketterij uit te roeien.
Aan zijn onbuigzame en compromisloze politiek in de Nederlanden was het te wijten dat de roerige situatie in de Nederlanden, bijzonder in de Noordelijke, escaleerde tot een opstand in de geschiedenis gekend als de "Tachtigjarige Oorlog".
Als reactie op de afwijkingen van de eigen geloofsleer en excessen in de schoot van de katholiek kerk, o.a. de Inquisitie, ontstonden in de 16de eeuw op godsdienstig vlak stromingen gericht op herbronning (de Reformatie).
In Duitsland gaf Luther de eerste aanzet tot deze hervorming, in Frankrijk was dit Calvin (het Calvinisme) en in de Noordelijke Nederlanden vond de leer van de Wederdopers aanhang.
Door de vervolging van de Spaanse overheid ontvluchtten de meeste "ketters" het zuiden, zodat de Zuidelijke Nederlanden overwegend katholiek bleven.
Niet alleen de religieuze politiek van Filips, die in botsing kwam met de tolerantie die in de Nederlanden tegenover andersdenkenden bestond, was de oorzaak van de Tachtigjarige Oorlog.
Ook het beleid van de koning dat gericht was op het vestigen van een absolutistisch en centralistisch overheidsapparaat. Adel en steden voelden dit als een inbreuk op hun privileges.
De handel werd gehinderd door de voortdurende onrust die de strijd tegen de Reformatie met zich meebracht. Decennia lang zouden lage landen onder water staan als gevolg van de tactische inundaties.
De polders rond Antwerpen boden een desolate aanblik. Slechts dijken, kerktorens en hoger gelegen plaatsen staken boven water. De gouden eeuw van Antwerpen behoorde tot het verleden. Ook de Borgerweert- en de Melselepolder dreven.
Door inwerking van het getij werden overal de dijkdoorgravingen steeds groter. Vele bewoners van poldergemeenten dienden uit te wijken om elders aan de kost te komen.
Met de herovering van Antwerpen (1585) door de Spanjaarden kwam er geen einde aan de miserie. Nu waren het de opstandelingen die de Spanjaarden in Antwerpen bestookten.
Slechts tijdens het "Twaalfjarig Bestand" (1609 - 1621) konden dijken hersteld en polders terug droog gelegd worden. In 1648 kwam er met de Vrede van Munster een definitief einde aan de oorlog.
De Slag bij Blokkersdijk (17 mei 1605)
In die tijd gaf Abraham Verhoeven met een nieuwsprent verslag van deze oorlogsactie. Het document wordt bewaard in het Prentenkabinet op de Vrijdagmarkt te Antwerpen (catalogusnummer IV/V-19).
Nederlandse (gemoderniseerde versie) van de tekst van Verhoeven:
"Oprechte en waarachtige afbeelding van de wonderlijke victorie verkregen tegen de rebellen van hunne Hoogheden den 17de mei 1605 op Blokkersdijk. De rebellen kwamen ter water en te land met een menigte schepen.
Zij meenden door het doorsteken van de genoemde dijk de stad Antwerpen te belegeren.
Beminde lezer, hier ziet ge klaar en duidelijk, het waarachtige verhaal op welke manieren de vijand en de rebellen van Hare Hoogheden te water en te land op de 17de mei 1605 's morgens de stad Antwerpen door het doorsteken van de dijk meenden te belegeren en te overmeesteren.
Enkele uren vroeger stonden zij voor de dijk van Kallo met ongeveer 200 zeilen en 3 regimenten voetknechten onder het bevel van graaf Ernest van Nassau. De schansen Het Kruis, Peerle en Sint Philippe begroette hen met zeer zwaar geschut.
De vijand zeilde tot voor de stad Antwerpen waar de Admiraal de zeilen liet strijken en ze opgewacht werden door de schepen die de stad verdedigden.
Op dezelfde dag stootte graaf Maurits van Nassau, die daags voordien uit Bergen op Zoom was vertrokken met al zijn ruiters, voetvolk en tien stukken geschut door tot Ekeren.
Maurits zond luitenant Bax naar de Blokkersdijk om er graaf Ernest bij te staan met innemen van de dijk van Vlaanderen (zo werd Blokkersdijk ook genoemd).
Er werden 400 soldaten van het regiment van Zeeland onder bevel van kolonel Dorp in 20 sloepen gezet om aan Blokkersdijk aan land te gaan en de vijand te bekampen.
Vier dagen voordien zonden de Spanjaarden een regiment soldaten onder het bevel van Don Inigo de Borgia samen met een regiment Bourgondiërs naar de Kallodijk.
Toen zij zagen dat de rebellen met hun schepen voorbij voeren richting Antwerpen, reden zij hen met 22 paarden achter de dijk achterna.
Toen de rebellen probeerden aan Blokkersdijk aan wal te komen, klommen 3 compagnieën Spanjaarden en Bourgondiërs op de dijk om de rebellen te verjagen.
Zij dreven het regiment van Zeeland terug het water in en namen 120 soldaten gevangen waaronder een kapitein genaamd Charles de Logier, zijn luitenant en zijn sergeant.
Toen graaf Ernest zag dat zijn soldaten terugkeerden, gaf hij om hen om 9 uur de toelating om allen weer aan land te komen (op rechteroever wellicht).
Hij liet zijn schepen met het aftrekkende getij stroomafwaarts varen waarbij zij opnieuw vanuit de hoger genoemde forten beschoten werden.
Vermoedelijk verloren de rebellen die dag 15 schepen en 600 soldaten. Toen graaf Ernest zag dat hij de beschoten schepen niet meer kon redden, gaf hij de opdracht om ze in brand te steken.
Hij trok van Oosterweel naar Ekeren om graaf Maurits te vervoegen. God verlene Hare Hoogheden voorspoed en welvaart."
Het Dagbladmuseum "Abraham Verhoeven" bevond zich tot voor kort op de Lombaardenvest nr. 6 te Antwerpen maar is verhuisd naar Aartselaar.
In 'Geschiedenis van Antwerpen', 6de deel A, pag. 143-4 vermeldt Floris Prims volgende wetenswaardigheden omtrent de Sinjoor:
"De drukker en figuursnijder Abraham Verhoeven bewoonde op de Lombaardeveste het huis gezegd de Gulden Sonne, later hetgene genaamd de Gulden Hand, thans nr. 6.
Hij was het die, de eerste in Europa, het ontwerp opvatte en ten uitvoer bracht, eene gazet of nieuwsblad uit te geven, de nieuwstijdingen uit het binnenland en de vreemde landen behelzende.
Van in het begin van 1605 had Verhoeven van de aartshertogen Aelbrecht en Isabella de noodige toelatingen bekomen, om regelmatig zijn nieuwsblad te doen verschijnen; het besluit verleent hem het voorrecht "te mogen drucken ende te snyden in houdt oft copere platen, ende te vercoopen in alle landen van hare ghehoorsaemheyt alle de nieuwe tijdinghen, victorien, belegeringhen ende innemen van steden, die de selve princen souden doen oft becomen, soo in Vrieslandt of omtrendt den Rhijn."
Het octrooi en het voorrecht werden den 18 september 1620 hernieuwd. De nummers der eerste jaren zijn zeer raar; slechts een enkel van 1605 is bekend: het is in het fransch en bevat de veldslag van Eeckeren met eene plaat daartoe betrekkelijk.
Men bewaart in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel de bijna volledige verzameling der tijdingen van 1622 tot 1631.
De gazet was klein in-octavo formaat, vervulde 8, 12 of 16 bladzijden en kwam ongeveer alle 8 dagen uit.
Verhoeven die tezelfdertijd er opsteller en drukker van was, had voor gewoonte zijn artikels te sluiten met deze woorden: "of het waer is, zal den tijd leeren" die sedert dan een spreekwoord zijn geworden en ten huidigen dagen nog dikwijls worden herhaald.
De Tijdinghen van Abraham Verhoeven, zegden wij hierboven, is het oudste gekend nieuwsblad van geheel Europa. Inderdaad, de eerste gazet welke in Engeland verscheen, dagteekent van den 23 mei 1622; zij heette te Londen Weekly News from Italy, Germania, etc. en was niets anders dan een vertaling van het Antwerpsche nieuwsblad.
Het eerste tijdschrift dat in Frankrijk verscheen was de gazette de France, die het licht zag te Parijs in 1631. Te Brussel begon men in 1649 de uitgave der rélations véritables, die later de gazette de Bruxelles werd."
Na afloop van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) boekten de Verenigde Provinciën successen. Dit leidde tot een verdrag met Frankrijk (1635). Dit beoogde de verovering en de verdeling van de Spaanse Nederlanden door gecoördineerde aanvallen. Vanuit het zuiden door de Fransen, langs het noorden door de Noord-Nederlanders (ook wel Staatsen genoemd). In deze periode en in deze samenhang speelde zich de slag bij Kallo af.
Doelstelling en planning van de operatie zijn uitvoerig vermeld in de gedenkschriften van Frederik-Hendrik, prins van Oranje en aanvoerder van het Statenleger. Het doel was de herovering van Antwerpen, sinds 1585 onder Spaans gezag.
Daartoe was het noodzakelijk de linkeroever te bezetten om de bevoorrading van de stad lam te leggen. In plaats van de directe aanval langs de Borgerweert- en Melselepolder (vergelijk met de slag bij Blokkersdijk in 1605) werd voor een meer noordelijke aanvalsroute gekozen met als uitvalsbasis fort Liefkenshoek (in eigen bezit) en als eerste objectieven de verovering van Kallo en Verrebroek.
Prins Frederik-Hendrik gelastte graaf Willem van Nassau, gouverneur van Heusden en Sluis, met de uitvoering. De instructies luidden: vanuit Bergen op Zoom ontschepen aan Liefkenshoek, langs Doelpolder en de zuidelijke dijk oprukken tot Teuntjeshoeve op de Sint-Anthonishoek, vervolgens de overstroomde polder doorwaden tot aan de kruisdijk tussen Kallo en Verrebroek onder gidsing van kapitein Hoemaecker, gouverneur van Liefkenshoek, en een deel van zijn manschappen die deze tocht reeds meerdere keren had-den ondernomen.
Na inname van Kallo en Verrebroek verder trekken naar Blokkersdijk en Burcht. De Melsele- en Borgerweertpolder onder water zetten door dijken door te steken en aansluiting maken met het andere leger van de Staten dat langs de Brabantse zijde omheen Antwerpen trekt om zo de Scheldestad volledig te omsingelen.
Het plan steunde grotendeels op het element "verrassing" namelijk bij nacht ongezien door de waterlinie trekken, en zonder tijdverlies door aanvallen op de Spaanse bezetting van de forten De Perel en Sint-Marie, verder zuidwaarts trekken om de aansluiting met het andere leger te realiseren.
Het verloop van de operatie
De tocht van graaf Willem begon op 13 juni 1638. Vanaf Liefkenshoek ging het door de droge polder van Sint-Anna-Ketenis, het zuiden van Doelpolder en de geslechte dijk tussen beide tot aan het schor van Sint-Anthonis. Hier ving het doorwaden aan van het drijvende gedeelte van Sint-Annapolder in de nacht van 13 op 14 juni.
Omdat het water hoger stond dan verwacht, was het doorwaden vermoeiend en werd er heel wat uitrusting beschadigd. De schansen Haasop en Steenland op de Kruisdijk werden dadelijk veroverd waarna Kallo aan de beurt kwam. Het fort werd verdedigd door drie compagnies onder bevel van Crequi. Het poedermagazijn werd getroffen en vatte vuur waarna de bezetting van het fort op de vlucht sloeg evenals de verdediging van de dijk tussen het fort en Kallo onder bevel van kolonel Brion. Aan de westkant van de kruisdijk werd eveneens Verrebroek veroverd.
Tot hiertoe verliep voor de Staatsen alles volgens plan. Het bezit van Kallo was primordiaal. Van hieruit kon Vlaanderen worden binnengevallen en konden de troepen bevoorraad worden. Met schuiten kon voedsel en munitie via het Gat van Saeftinghe en, meer gewaagd, het Perelgat, langs de overstroomde polders tot Kallo aangevoerd worden. Op 17 juni kwamen vier compagnies ruiterij op Liefkenshoek aan en te Breda lagen nog 27 compagnies voetvolk te wachten op transport zo 't nodig mocht blijken.
In Kallo vierden soldaten hun eerste triomf met plundering, brandstichting en een beeldenstorm in de kerk. Benevens de Staatsen waren dat ook de huurtroepen (Schotten, Duitsers en Walen).
Ondertussen kwam voor de Spanjaarden versterking opdagen. Graaf de Fonclara bezette op 16 juni de Melseledijk met tien ruiterscharen om Beveren te verdedigen. Graaf Willem ondernam op 18 juni een aanval op de Melseledijk, zowel in de polder van Melsele als in deze van Beveren. Met een handig manoeuvre lokten de Spanjaarden de Staatsen in de val en vielen hen in de zij aan met negen compagnies cavalerie.
Kolonel Balfort kon met vier compagnies ruiterij en 400 karabiniers de Spanjaarden terugdringen, zo niet was de strijd hier reeds beslist geweest. Er trad nu een adempauze in. Beide kampen wachtten op versterking. Aan de zijde van de Hollanders was graaf Maurits gesneuveld. Hij was de 21-jarige zoon van Willem van Nassau, de aanvoerder van het Staatse leger.
Op 19 juni kwam de Kardinaal-Infant in Antwerpen en reeds 's namiddags trokken tien- à twaalfduizend Spanjaarden het Waasland binnen. In totaal stonden 20.000 Spanjaarden tegenover de Nederlanders, waarvoor insgelijks hulptroepen onderweg waren. Op 21 juni om 1 uur 's nachts, begon de Spaanse stormloop op drie punten: het fort van Kallo (de Fonclara en de graaf de Fontayne), de Kruisdijk (markies de Lede en kolonel Brion) en op Verrebroek (de Ribeaucourt uit het zuiden, hertog Doria uit het westen en prins Cantelmo uit het noorden).
Het was te Verrebroek dat het teken tot de drievoudige aanval werd gegeven: dichtbij de kerk staken Spanjaarden een huis in brand dat in de donkere nacht zijn lichtende gloed als een snelbericht naar de verschillende legertroepen zond.
De Hollanders zaten sterk verschanst. Tegen de opgeworpen redoutes, borstweringen en loopgraven op Hoog-Kallo, hadden ze aan de poort van het fort twee borstweringen aangebracht en een verborgen stuk opgesteld dat de Fonclara in zijn aanval erg hinderde.
Van aan het kruispunt van de Kruisdijk en de Melseledijk, omzeggens in Kallo zelf, hadden ze de dijk op negen plaatsen doorgegraven, borstweringen en loopgrachten ingericht tot in Beveren- en Melselepolder en op verschillende plaatsen batterijen opgesteld. Dit alles op een afstand van amper twee km tot aan de keetberg.
Achter de Kruisdijk stonden talrijke Hollandse barakken en op de dijk waren in de veroverde redoutes van Steenland en Haasop batterijen geplaatst. Over de Melkader hadden ze een brug gelegd naar de gorsinge (aangeslibd land met gras bedekt) van Kallo toe. De bezetting van 't fort van Verrebroek stond onder bevel van de Hollandse kolonel Erentreyeter.
Tegen de Spaanse overmacht waren de Staatsen niet bestand. In het gebied tussen Kruisdijk en Melkader vielen talrijke Hollandse soldaten en honderden werden in het water van de Melkader gedreven. Die nacht waren de Spanjaarden meester van de forten van Kallo en Verrebroek en van al de versterkingen op de dijken. Voor het Staatse leger was de onderneming op een ramp uitgelopen. De opgave van de verliezen verschilt sterk van bron tot bron. Gevartius spreekt van duizenden, van Reede houdt het bij 500, 18 stukken geschut, paarden van 4 compagnies en 70 schepen.
De nederlaag van het Staatse leger te Kallo betekende voor de bevolking van Antwerpen het niet-doorgaan van de omsingeling met al zijn nare gevolgen en het blijvend gezag van de Spanjaarden. De bewoners van Kallo ondervonden nog eens te meer dat men daar leefde in een streek van water en vuur. Het visitatieverslag van bisschop Triest van Gent van 1/8/1638 vermeldt: "Deze kerk, in dezelfde staat door de ketters achtergelaten als in Verrebroek, werd bezocht: Twee altaren werden gewijd. Bijna alle inwoners waren gevlucht en hun huizen vernield. Het aanschijn van deze parochie is miserabel."
Wanneer Triest op 5/5/1646 (dus acht jaar later) weer in Kallo is, moet hij vaststellen: "De kerk is, hoe dan ook, goed in orde maar de parochie door en door verlaten, zodat slechts één huis overblijft. De toegang is zeer moeilijk en gevaarlijk. De pastoor, een wijs en nauwgezet man, verblijft te Melsele. Het grootste deel van de parochianen woont in den Doel (300, de ketters meegerekend)".
Maar vier jaar later (1650) wordt in het visitatieverslag vermeld: "Deze parochie is zeer vruchtbaar en haar oppervlakte wordt met de dag vergroot door de aanleg van nieuwe dijken".
De kerk van Kallo had in 1638 van pater de Los Rios y Alarcon, hofprediker van de Kardinaal-Infant, het beeld van O. L. Vrouw van Viktorie gekregen, dat nog steeds in de kerk vereerd wordt.
Nog was in deze regio de oorlog niet gedaan. Na een mislukte aanval op de stad werd Hulst in 1645 opnieuw belegerd en veroverd. Hendrik, de graaf van Nassau-Siegen (°Siegen 1611 en +Hulst 1652), een jongere broer van graaf Willem (die te Kallo werd verslagen), Duits militair en diplomaat in Nederlandse dienst, werd gouverneur van Hulst, wat hij bleef tot aan zijn dood.
De raid van de Zwarte Galei
Volgens de "Geschiedenis van Antwerpen", uitgegeven door de "Rederijkkamer de Olijftak", bewerkt door F. H. Mertens en K. L. Torfs, eerste hoofdstuk, blz. 331. Overgenomen in de originele spelling.
"Dit jaer 1600 zou overigens in de geschiedenis van Antwerpen door niets merkwaerdigs zijn gekenmerkt geweest; maer eer het ten einde liep, werd er door de Watergeuzen een aenslag gesmeed, en met zooveel beleid volvoerd, dat men niet weet, waerover zich meer te verwonderen, over de onversaegdheid dier Watergeuzen, of over de zorgeloosheid der Spanjaerden.
Deze laetsten hadden hier nog altoos in de Schelde voor de stad een admiraelschip liggen, en verscheidene andere oorlogschepen. Sinds lang loerden de Zeeuwen op deze prooi; de overrompeling der schans aen het Vlaamschhoofd in 1599 had men tot eenen nieuwen togt bemoedigd; en toen zij dachten, dat de waekzaemheid der Spanjaarden, welke door dit voorval eenigen tijd was opgewekt, weder was ingesluimerd, besloten zy een nieuwe kans te wagen.
Zy hadden daertoe een dubbele reden: eenen schoonen prys op te brengen en van de vaert op de Schelde geheel meester te worden. Inderdaed, sedert de overgave konden er weinig schepen den stroom ongestoord opzeilen; maer de vaert kon immers eens weder geheel vry worden, indien de Spanjaerden Vlissingen en de schansen op de beide oevers bemagtigden.
En dit door de Staetsen geducht gevaer was geen hersenschim; want Frederik Spinola lag al sedert eenigen tyd met zes zwaer gewapende galeijen in het Swin te Sluis; hy scheen vast tegen Zeeland iets in den zin te hebben, waerby het admiraelschip van Antwerpen met andere oorlogsvaertuigen hem eene behulpzame hand zou bieden.
Wel is waer, dat, zoo als het nu met de zaken geschapen stond, de Spanjaerden weinig of geen uitzigt hadden op eene herovering van Vlissingen, laet staen van Zeeland en de schansen op de Schelde; maer de ondernemende geest van Frederik Spinola kon alles laten veronderstellen. Anderzyds was de verovering van een admiraelschip door lieden, voor wien stryden een dagelyksch spel, en krygsroem een levensgenot was geworden, wel der moeite waerd, dat men er lyf en leden aen waegde. De onderneming werd dierhalve door den Admirael van Zeeland, Justinus van Nassau, besloten.
Er lag destyds te Dortrecht een groot roeischip, de Zwarte galei genaemd: hetzelve werd uitgerust, gewapend, bemand en naer Zeeland gezonden onder bevel van Kapitein Legier Pietersz. Aen Jan Evertsen, de stamvader van een geslacht zeehelden, werd het bestuer der onderneming opgedragen. Behalve de galei waren nog dertien jagten of sloepen gewapende en bemand; de bezettingen van Lillo en Liefkenshoek leverden daerenboven honderd vyf-en-twintig busschieters.
In het holle van den nacht van 29.n op 30.n November werd de togt onder bedekking der duisternis aengevangen, en roeide het kleine eskader de Schelde op. De spanjaerden, die op niets minder dan op zulke stoute onderneming bedacht waren, bleven argeloos; ja meenden dat het de victualiërs van Hulst waren, en zoo konden de Zeeuwen ongemoeid de Ordammerschans voorby geraken.
De Zwarte Galei was gewapend met vyf steenstukken en kwam te middernacht op de reede voor de Nieuwstad. Daer lag aen de Vlaemschen hoek, tegen over deze wyk, het spaensch admiraelschip, zynde eene sterke en schoone heude of kromsteven (zie toelichtingen), groot vyf honderd tachtig ton, voerende zestien metalen en twintig steenstukken, het geschut liggende in drie lagen, de eene boven de andere, en zoo 'gheweldich groot, dat de Zeelanders niets dergelyks en hadden'; bijgevolg was het veel kloeker uitgerust dan het schip van de zeeuwsen vlootvoogd. Het toeval wilde, dat de Admirael der Schelde, Heer Jacob Maes, zich niet aen boord bevond; en dit bevorder niet weinig de onderneming.
Op eenmael werden de Spanjaerden uit hunnen droom vreeselyk wakker gemaekt door het trompetgeschal der Zeeuwen, dat onmiddelyk door het kanongebulder gevolgd werd. Dus maekte de kleine vloot haar tegenwoordigheid op de reede van Antwerpen bekend. Zy was nu tot digt by het bedoelde admiraelschip genaderd. De Zwarte Galei liep op hetzelve in, met zulk eene kracht, dat de yzeren pen, die zy op den snuit had, zoo diep in het schip drong, dat men dezelve met groot gevaer moest afzagen.
Inmiddels werden de aengerande bodem dor het bootsvolk beklommen. Na eenen korten maer fellen stryd, werd de manschap overwonnen en het schip genomen.; maer Legier Pieterz was gesneuveld. De bevelhebbers der overige schepen kweten zich mede getrouw van hunnen pligt, beletten,de dat de andere spaensche schepen het admiraelschip zouden ontzetten, en welhaest waren acht vyandelyke bodems de zegeteekenen van dien voor de Watergeuzen roemryke nacht.
Men beseft dat de op zulke wyze bewerkte wegligting van het admiraelschip, zoo spoedig noch zoo heimelyk niet kon toegaen, of men kreeg door het gedruisch van het kanon- en geweervuer in de stad berigt, dat er op de rivier iets gaende was; ook was hier seffens alles in rep en roer; maer te laet, doordien Zeeuwen, onder het schallen der trompetten en het aenheffen van het Wilhelmuslied, met hunnen prys waren weggestevend.
Jan Evertsen bragt denzelven met al de veroverde schepen in den vroegen morgen behouden te Lillo. Van belang mocht deze welgeslaegde onderneming genoemd worden, zoowel, wegens den veroverden buit, als wegens het verzwakken van Spanje's strydkrachten. In het geheel hadden de Zeeuwen negen schepen en acht-en-vyftig metalen stukken geschuts veroverd.
De buit werd op meerder waerde geschat, dan de uitrusting van de Zwarte Galei gekost had. Maer de belangrykste uitkomsten der onderneming waren, dat Spinola zyne oogmerken tegen Zeeland verydeld zag; dat den antwerpschen handel een gevoelige slag was toegebragt; en dat de zeeuwen hunne vyand op nieuw schrik hadden aengejaegd. Deze schrik ging zooverre, dat, de Spanjaerden ten noorden der Nieuwstad eene schans deden aenleggen thans nog bestaende en bekend onder den naem van Laurysschans."
Toelichtingen:
In een voetnota wordt vermeld: "Zoo noemt van Meerbeeck dit vaertuig; maer Nikolaes Witsen, in zyne 'Aelode en hedendaegsche scheepsbouw', bladz. 498, berigt ons dat de kromstevens eigenlyk eene soort van schepen waren, op de Maes in gebruik, breed van dek en bodem, van voor hoog met houten voorscheen; derzelver mast was krom en het roer vry breed; de steven was geboggeld en lomp gemaekt. Zy waren styf op het water. Deze geheele beschryving is weinig toepasselyk op een admiraelschip, zoo als Bor en van Meteren ons hetzelve voorstellen."
Drie jaar later kwam de Zwarte galei andermaal in het nieuws bij de overwinning van de Hollanders op het eskader van Spinola bij Sluis, waardoor de inname van de stad mogelijk werd.
Toelichtingen volgens L. Th. Lehmann 'De Galeien - Een bijdrage aan de kennis der zeegeschiedenis' (1987). In 1974 stelde een beurs van ZWO scheepsarcheoloog Lehmann in staat een studie over galeien te maken. Zijn studiereis bracht hem naar de uithoeken van Europa, waar hij in musea en archieven een schat aan materiaal vond. We ontlenen aan zijn boek de volgende gegevens:
"In 1600 kwam er een tweede galei bij, in Dordrecht. Deze werd al even traditioneel de "Zwarte galei" genoemd. Ook van haar weten we iets uit de Resolutiën van de Staten-Generaal van Holland. Zij had 19 riemen per boord en was dus meer dan 30 m lang. Haar kapitein werd Jacob Michielsz Wip. Onder diens commando werd zij een van 's werelds met naam beroemde galeien, dor het verrichten van een huzarenstuk. Dits was een raid op Antwerpen, op 29 november 1600, door deze galei en verscheidene kleinere roeischepen. Een Spaans admiraalschip, weer geen spectaculaire drie- of viermaster, maar een heude, eigenlijk een rivierschip van 180 ton (Bylen 1970, p. 61) lag op de Schelde en werd overmeesterd. Naar de voortreffelijke Van Meteren ons vertelt, ramde Wip de heude zo hard, dat de aperon (ram) vast bleef zitten en afgezaagd moest worden. Geen werkje voor een drukke zeeslag! Wip was misschien nog nietgeheel vertrouwd met galeimethoden. Hij kon bij eb de heude wegvoeren en nam ook nog enige handelsschepen mee. De bouwkosten van de galei waren eruit, waarschijnlijk." (Van Meteren 1611, XXII, f 55 1°).
De raid was aanleiding tot een lied, te zingen op de wijze van "Schoon jonckheerken, heus en trouwe". Het lijkt nogal kreupel gerijmd. We geven u hier 2 van de vele strofen:
Luystert hoe men sal U singen
Watter nu corts is geschiet
Hoe ons galei ginck bespringen
D' Amirael t' Antwerpen, siet
En oock 't Marcktschip van Brussel,
Met vijf andere schepen snel,
Die daer fraey
Aen de Kaey
Sonder dringen
Vastgemaeckt lagen, seer freay.
't Was daer overal in roere
Monnick, Paap ende bagijn
De klocken maeckten groot Rumoere
Alarm, alarm, mijn Cozijn!
Lieve buur, wat ist te doen?
Laet ons doch daer henen spoen
Om te sien
Nae 't bedien
Van dees loeren
Die ons komen bespien.
De roman 'Die Schwarze Galeere' van Wilhelm Raabe (1831-1910) is de geromantiseerde versie van deze geschiedkundige gebeurtenis. Marnix Gysen maakte er een vertaling van. Zowel de Duitse als de Nederlandse versie bleken onvindbaar. Wel een sterk ingekorte van Raabes origineel, bedoeld voor Duitse taalleergang in het Nederlands Middelbaar Onderwijs.
Ter herinnering: in de rubriek 'Markante scheepstypen' worden enkele gegevens vermeld betreffende de galei. De wijk Nieuwstad bevond zich op de plaats waar later het Bonapartedok werd gegraven.
De zeeslag bij Sluis
De 'Zwarte Galei' speelt ook in dit treffen een rol. Lehmann geeft hiervan het volgende verhaal. Spinola was uit een Genuees bankiershuis dat Filips II (en zijn opvolgers) geld voorschoot. Uit deze familie kwam een generaal: Ambrogio Spinola, die na 1602 poogde de Nederlanden terug te veroveren. In de jaren '90 begint Federico, zijn jongere broer, zich te roeren met een plan. Volgens een Spaans manuscript uit de collectie Navarre in de bibliotheek van het Museo Navel in Madrid (Batalla nabal, anoniem) was zijn doel het bestrijden van de schismatische rebellen.
De Dijkagie
Aldus werd opgemaakt in het octrooi van 13 mei 1650: de dijkgraaf werd gekozen door het polderbestuur dat was samengesteld uit grondbezitters van minstens 30 gemeten. Ze lieten zich hoofdgelanden of grootgelanden noemen. Deze raad van hoofdgelanden vormde de algemene raad en stelde de gezworenen aan. Een van hen werd tot dijkgraaf aangesteld op voorwaarde dat hij in de polder minstens 30 gemeten (1 gemet = 4500 m2 ) land had liggen waarvan hij zich de eigenaar mocht noemen.
Voor de gezworenen was men tevreden met 15 gemeten. Het polderbestuur was destijds eveneens gemachtigd een ordedienst aan te stellen. Deze voerde de uitgesproken vonnissen uit en onderhield de goede orde bij de werkzaamheden. Het polderbestuur bezuiden de Kauwensteinse dijk, met namen Oosterweel, Oorderen en Wilmarsdonk, werd gebaseerd op het in 1649 verkregen octrooi, terwijl Lillo, Stabroek, zandvliet en Berendrecht samen (Lillo cum annexis) hun bestuur richtten naar het octrooi van 13 mei 1650 verleend door Philips "bij gratie godts". Hoewel deze bepalingen onderling verschillen vertoonden, streefden zij uiteraard alle twee het belang van polder en wateren na.
Onder het Franse bewind in 1811 kwam een algemeen polderbeleid tot stand. Hierbij werd de macht van deze Hoofdgelanden dusdanig beperkt dat hem nagenoeg slechts een administratieve taak restte. Bij de nieuwe wetgeving in 1959 werd hij nogmaals gekort-wiekt en zoals de Antwerpse noorderpolders er momenteel uitzien, is deze functie totaal overbodig geworden.
Terug naar 1650 A.D. Eens het octrooi bekomen, konden de gelanden beginnen met de 'dijckagie'. Dit staat voor het maken, onderhouden of beheren van de dijk. Octrooi zou nu 'contract' genoemd worden en behelst de voorwaarden waaraan diende voldaan om de toelating tot het bouwen van een geplande dijk van de hoogste autoriteit te bekomen.
Aan de hand van rekeningen en octrooien kan men zich een beeld vormen hoe de dijkagie werd uitgevoerd.
Het werk werd verdeeld onder verschillende aannemers die elk, bepaald door de dijkgraaf en zijn gezworenen, een aantal roeden dijk moesten afwerken. In het octrooi werden de toegepaste maten en gewichten gespecificeerd. Ook het verloop van het bouwen werd nauwkeurig omschreven. De opeenvolgende stappen waren de volgende:
1. Men moet beginnen met de achterkade (ook hootkade of verskade genoemd). Voort alle achterkaden wordt gestipuleerd dat ze in kreken, geulen en laagten zwaarder moeten gemakt worden, volgens gegevens van dijkgraaf en gezworenen. Buiten de kade moet een halve roede berm en binnen de kade 3 voet berm gemaakt worden.
2. Aan de landzijde van de binnenberm moet een sloot gegraven worden: 3 voet wijd en 2 voet diep. De aarde hiervan moet gebruikt worden voor het opwerpen van de kade. Wat nog meer aan aarde zou nodig zijn voor het maken van de achterkade, zal met de zoden, gehaald worden aan de buitenzijde, op een minimum afstand van 6 voet van de buitenberm. Vermits er buiten de kade maar een kort 'voorland' is, zal men 'putten' (grond delven) zonder tot de uiterste grens van de oever te gaan.
Op de kade moet goede tarwe of haverglui (stro) gelegd worden: 2 duimen dik en overkramd met goede tarwe of haverglui (2 krammen per roede in de lengte en in de breedte en 3 krammen op de voet van één glui). Zo door de aannemer meer achterkade wordt uitgemeten dan in zijn aanneming voorzien is (gewoonlijk 20 roeden), moet hij die op eigen kosten verder afmaken. Daartoe is er een kielspit, d.i. een gespitte kiel of wigvormige greppel die de lijn voor elke aanneming aangeeft. Het kielspit ligt aan de binnenkant van de dijksloot. Bij het graven van de dijksloot zal men de grond 'uitwaarts' opschieten. De dijk leggen, buiten- en binnen bermen laten en daaruit de voorvers (zie verder) ver-sterken, zal ook gebeuren in die richting en met uitgegraven aarde van de dijksloot. De landmeter zal dit alles 'afsteken' (de raeyen of lijnen aangeven).
3. De sloot die uitwaarts van het kielspit moet gegraven worden, moet de volgende af-metingen hebben: breedte boven 8 voet, diepte 3,5 voet en breedte aan de bodem 3,5 voet. De aarde moet in de dijk gebracht worden als voorversing. Deze sloot moet af zijn tegen de eerste schouwdag (d.i. na 18 werkende dagen).
4. Binnen de teen van de dijk wordt 15 voet berm gelegd en buiten, aan het einde van de tee een berm van 2 roeden. Op elke 10 roeden wordt een spekdam (dam die uitgespaard wordt in de put waar men de specie graaft) van 15 voet breedte uitgespaard. Deze spekdammen mogen niet weggenomen worden. Na de voltooiing van de dijk beletten ze dat langs de dijk zijdelings stromen gaan, die de dijk aan zijn teen zouden ondergraven.
In grote en 'onlosselijke' kreken moet de binnenberm 15 voet breed zijn en de buitenberm 1 roede. Bermen zijn 'onberoofde' plaatsen waar geen grond mag uitgegraven worden. De binnenberm dient als wagenweg. De buitenberm is voorland aan de teen van de dijk, om daarop het gewicht van het zeewater en de baren te breken.
5. Haagkade. Alle 3 of 4 aannemingen (60 of 80 roeden) moet een haagkade gelegd worden. Dit is een kade of dam die een dijkput in 2 stukken deelt, opdat bij doorbraak van de verskade het ondervloeien van de put tot één gedeelte zou beperkt blijven. Zo wordt de voorversing vergemakkelijkt en beveiligd. Vooraleer aarde in de dijk te storten moeten alle kreken en sloten in binnen- en buitenbermen afgestoken worden en alle 'leegten' (lager liggende gedeelten) opgevuld tot 1 voet hoger dan de bermen (voor het 'zetten' of vastklinken van de grond).
6. De voorversing gebeurt met kruiwagens zolang het veld nog geen karrenvrachten kan verdragen. Zij moet af zijn op 24 werkdagen en moet doorgaans 7 tot 8 voet hoog zijn, beneden 3 roeden en op de kruin 4 voet. Voor voorvers en dijk dient men de aarde te halen in het eigen bekade werk, beginnende aan de verskade of achtersloten. De diepte van de uitgraving wordt bepaald door dijkgraaf en gezworenen.
De aannemers moeten, bij de aansluiting aan de nevenliggende aanneming 'in malkanderen verheelen', d.i. aansluiting in haar geheel, samen afwerken, zodat de ene aanneming één wordt, vastgroeit, met de andere. Dit 'verheelen' gaat over een afstand van een halve roede. De aannemers mogen over elkanders dammen, bermen en dijken rijden. Wanneer men de voorvers uitwerkt tot dijk, moet de zoute kant (buitenkant) van de dijk geharnast worden door het storten van goede klei of beste korenaarde, 3 voet dik.
7. Het bezoden (met graszoden beleggen) aan de buitenkant en op het lijf (de kruin) moet 5 duim dik gebeuren en in verband gesteld worden zonder "insporen" (ingraven). De zoden moeten gehaald worden waar dijkgraaf en gezworenen het aanduiden. Het bezoden mag maar gebeuren als het aardewerk volledig opgeleverd is.
Paul Stassen